Wat wij willen is waardeloos

 

If you don’t like it, what you gonna do about it. That was the question we asked each other, & still right regularly need to ask. You don’t like it? Whatcha gonna do, about it?? The real terror of nature is humanity enraged, the true technicolor spectacle that Hollywood cant record. They cant even show you how you look when you go to work, or when you come back. They cant even show you thinking or demanding the new socialist reality, it’s the ultimate tidal wave. When all demand that society be planned to include the lives and self determination of all the people ever to live. That is the scalding scenario with a cast of just under two billion that they dare not even whisper. Its called, “We Want It All …

         The Whole World!”

– Amiri Baraka, A New Reality Is Better Than a New Movie! (1972)

 

Als wij het over het belang van georganiseerd pessimisme hebben, bedoelen we daarmee zeker ook (en Jezus dat lucht op!): het opschorten van ‘Het Alternatief’. Het niet ingaan op de oproep om, als we het dan allemaal zo erg vinden, met ‘alternatieven’ te komen. Het weerstaan van de reflex om, als Ze TINA zeggen, TIAA te roepen, als een verkouden ezel. Het niet toegeven aan de impuls om de hypocrisie van de vraag naar Het Alternatief te beklagen of zelfs maar aan te tonen. Natuurlijk is het verraderlijk om te zeggen dat deze orde noodzakelijk is maar schijnbaar bereid te zijn haar niettemin bij het eerste het beste voorhanden alternatief onmiddellijk ontrouw te zijn. Maar de vraag naar Het Alternatief is op zo’n abstractieniveau gekalibreerd dat het een opzetje voor ons falen is. Het is vooral een vraag naar onze loyaliteit, naar ons toegeven dat we geen keuze hebben, en dat dát pas vrijheid is, dat de orde toch het minst slechte alternatief is. Het is een vraag die aan ons een affectieve binding en loyaliteit wil ontlokken, al was het maar via ons falen Het Grote Alternatief uit de la te trekken, of omdat we met onze weigering in autoritaire blauwdrukken te denken mooi in ons hemd staan.

Op deze en andere manieren worden we voortdurend gevraagd om te blijven participeren, om te blijven ingaan op de voelbare noodzaak om met oplossingen of minimaal suggesties te komen. ‘Wat stel je dan voor?,’ klinkt het, altijd vals. Aan ons de taak loyaal te blijven aan wat die vraag uitdrukt en in ons midden brengt, om te horen wat er gezegd wordt en daarop te antwoorden. Het begin van dat antwoord is simpel: als het zo noodzakelijk is, vanwaar dan het appel? Waarom moet het dan gevraagd worden? Het gaat toch al vanzelf? We hebben toch geen keus? Niets doen is toch ook iets doen? Er wordt dus niet gevraagd om te blijven participeren. Er wordt gevraagd om die participatie te voorzien van instemming, sterker nog van een stem die verklaart dit (of dat) zelf te willen. Juist wanneer er zogenaamd gevraagd wordt naar een alternatief, stelt die vraag voor dat alternatief te vergelijken – op basis waarvan? – met hoe we nochtans participeren. ‘Nodig’ is dan ook niet onze participatie maar het voorkomen van een onderzoek naar wat we willen door van ons te verlangen dat we verklaren in elk geval dit of dat te willen, in elk geval te willen waar we al in participeren en, alleen dan, misschien iets anders, iets wat altijd al is ingevoegd in de verbeeldingshorizon van het bestaande.

 

Wat wij willen kan nooit aan de orde komen. Ons willen wordt sowieso beperkt tot wat we al schijnen te zijn. Maar we zijn niets. Het klinkt goedkoop (en dat is het ook, dat is het punt!): we worden. Ons aanbod is allang een levend, realistisch (jawel) alternatief waarop een orde vervolgens extractie kan plegen. Worden houdt in dat de improvisatie aan de reproductie voorafgaat. Dat het dus überhaupt geen kwestie is van het zoeken naar een voldoende overtuigend alternatief. Dat ‘alternatief’ werden we al, worden we al, waren we al geworden. En dat is waar Ze ons niet kunnen hebben, waar Ze ons van moeten verwijderen en afhouden. Elke vraag om een alternatief probeert de hervorming die we noodzakelijk praktiseren te negeren (en probeert erop te parasiteren) door ons ‘revolutie’ te laten zeggen en er dan, wegens gebrek aan ‘uitvoerbaarheid’, ‘realisme’ of wat dan ook, mee klaar te zijn, te lachen om wat alleen in de achteruitkijkspiegel gezien kan worden.

Wat er actueel wordt wanneer we op Hun vraag weigeren te antwoorden en daardoor juist antwoorden op wat er gevraagd wordt, is de gratis mogelijkheid dat we het dit of dat ook niet kunnen willen. Noch deze orde, noch een andere. Dat is precies wat het lijkt: ‘gratuit’. Gratis en voor niets. Want het samenzijn zelf is gratis. Het kan zelf geen prijs kennen en moet voor het kapitaal dus ook kosteloos worden opgevoerd. Vóórdat alles – de hele wereld, de lichamen en de mineralen, de olie en de wormen, het eten en de woningen – een prijs krijgt, heeft het er geen. Laten we beseffen dat dit zo simpel is als het lijkt, een waarheid die alleen vergeten wordt omdat we betaald worden haar te vergeten (omdat we onze diploma’s en onze pijn niet voor niets kunnen laten zijn. Al die shit móet toch wel een kwalitatieve uitdrukking van een kwantitatieve prijs zijn?). Socialiteit heeft geen prijs en onder die prijs ligt geen waarde. [En we horen jullie denken: ‘en wie doet de afwas nadat we samen hebben zitten eten en denken? Kosteloos?!’] Als socialiteit wel een prijs zou hebben dan zou er geen extractie op ons samenzijn en dus geen kapitaal mogelijk zijn, want dan zouden die extra kosten ook nog moeten worden terugbetaald en krimpt het hele bouwsel van winsten en dus van uitstaande verplichtingen ineen.

Niet omdat het kapitaal dan quitte zou spelen, maar omdat kapitaal dan tekort zou komen! Het kapitaal kan dan namelijk niet zijn eigen overhead dekken, heeft dan geen surplus over om het werk van al die middle men te bekostigen [een miljardair zou plots zijn legertje mannetjes kwijt zijn], al dat boekhoudkundige werk waarmee zoek gemaakt wordt dat ons samenzijn om te beginnen gratis in de balans werd opgenomen. Financieel kapitaal is de beste weerlegging van zichzelf. Als speculatie de kosten kan opdrijven, de van nature gegeven waarde plotseling toch radicaal kan veranderen, dan verbeelden we graag onze waardeloosheid.

Eerst is er de Aarde, en pas dan haar transformatie in waarde, in wereld. Maar de zee wil zijn vissen terug, geen fair fish price. Waarde is een parasitair exces dat zich aan waardeloosheid vastkleeft. De waar-heid van elke terrorist of pyromaan ligt in de terugkeer naar waardeloosheid die alle destructie teweegbrengt. Zonder optimistisch te zijn over destitutieve macht (‘macht’ is al veel te optimistisch) kunnen we niet ontkennen dat er iets verleidelijks ligt in het verbreken van de parasitaire band van waarde met zijn waardeloze object. Hoe gratuiter die geste, hoe sterker dit duidelijk wordt: alles begint met Aarde, niet met waarde!

 

Dat we dit in elk geval weten – dat we willen samen leven – is al een groot gevaar [voor wie? het is belangrijk dat op het spoor te komen en te blijven]. En daarmee kunnen we een antwoord worden op wat er daadwerkelijk gevraagd wordt wanneer ons gevraagd wordt te blijven participeren: we kunnen aankondigen dat we samen willen leven. Dat dat niets kan kosten. En dat daarmee iedere ‘ja, maar…’ een spontane ontkenning is, ontkent dat er wordt bedoeld: ‘ja, maar we moeten toch wel een beetje geweld gebruiken.’ Dat precies wanneer het ons lukt om dat aan te kondigen, zichtbaar wordt waar iedereen staat. Niet waar een ieder meent te staan, wat ieders opvatting of overtuiging zou zijn, wat jouw zogenaamde ideologie of belang betreft, maar waar we ons bevinden langs de rasters van ras, gender, seks, zorg en lijf. Wat we hebben geleerd om te verlangen. Wanneer het ons lukt om te antwoorden dat we samen willen leven, kan zichtbaar en voelbaar worden wat een ieder te verliezen heeft om bij dat nulpunt aan te komen, wat een ieder nog meende te kunnen verwachten of, nog erger, waar ieder van ons nog recht op dacht te hebben, wat een ieder nog moet verliezen om gratis bij elkaar te kunnen zijn. Dat kan een verhelderend moment zijn, juist ook wanneer dan zou blijken dat voor jou of ons nog heel veel te verliezen is, en voor anderen van alles te winnen. Winnen zal dus niet gaan zonder te verliezen. Het zal niet makkelijk zijn, maar ieder religieus bewustzijn is gegeven met de wetenschap dat wij gratis samen zijn, voor niets, dankzij voorouders, bij Gods gratie, schuldig maar zonder schuld. Wie zou nog een ethiek hoog willen houden (überhaupt een goede vraag) zonder de assumptie dat we er eerst allemaal zijn zónder waarde? Is dat niet wat onze wederzijdse verplichtingen überhaupt mogelijk maakt? Als alles met waarde begon, zouden we onze schuld en onze verplichtingen af kunnen kopen (en dat is exact wat Ze proberen).

Dit is wat er gebeurt iedere keer wanneer we aarzelen antwoord te geven op de vraag om participatie en we in plaats daarvan een stilte laten vallen of, net zo goed, hardop zeggen dat we samen willen zijn: de rasters waarlangs we kapot worden gemaakt, dat wil zeggen door waarde omgeven en bestuurd worden, kunnen verschijnen maar ditmaal niet als geweld om ons tegen te verweren of om van weg te vluchten maar als pijn die, in elk geval, zichtbaar en voelbaar kan worden, serieus genomen als exact datgene waarvoor we hier samenzijn. Wat dacht je dan dat je hier ging ontvangen?! Verdienste? Erkenning? Genoegdoening? Wordt de pijn daar minder van? Echt? Geloven betekent dat niet geloven.

Het betekent wel: worden, willen. Wat wij willen? – de simpelste vraag maar nog nauwelijks aan de orde, steeds onderdrukt door die orde. Alles wat Ze gebouwd hebben lijkt een gestold antwoord op die vraag, maar staat die vraag feitelijk in de weg – alsof hekken zijn wat we willen, prijzen voor leven, werk, bewijs, alsof al dat soort gedrochtelijke excessen van onze capaciteit tot uitvinden de expressie van onze wil zijn, en niet de repressie ervan. Pas wanneer we op duizend manieren kunnen/durven/willen vragen wat wij willen, wordt duidelijk wat en wie zich tussen ons en onze gratis onmiddellijkheid genesteld heeft, onze onvolledigheid probeert te identificeren, zich onmisbaar heeft gemaakt door te doen alsof alleen de zon voor niets opkomt,[1] alsof het niet de Aarde is die draait en blijft draaien, waardeloos en dus kosteloos. On and on. Pas dan wordt duidelijk wie de afgrond tussen ons in graaft en vervolgens zo genereus is een brug te onderhouden, zo lang we blijven betalen. Al die verveeld-voorspelbare babbels over noodzakelijkheden, kosten, participatie en alternatieven, al dat middelmatige metafysische gewauwel over waarde(n), al die boekhouders die niet zonder de mannen in de uniformen kunnen… “All you really have, after all, are space shuttles, banks, and weapons.”[2] Maar wie wil nu werkelijk zulke beperkingen? Wij niet. Wij willen alles.

Alles wat wij willen is to see the Earth before the end of the world.[3]

 

Noten

[1] Economische wetenschap = boekhoudkundig geocentrisme, precopernicaans accounting.

[2] James Baldwin, interview in Amsterdam, 1981: https://youtu.be/nonAlJptCQY.

[3] Roberson, E. 2010. To See the Earth Before the End of the World, Middletown: Wesleyan University Press.