Pessimisme organiseren

Red alert! Red alert! It’s a catastrophe
But don’t worry
Don’t panic
Ain’t nothin’ goin’ on but history, yeah
But it’s alright
Don’t panic

And the music keeps on playin’ on and on
And the music keeps on playin’ on and on

On and on!
On and on!

– Basement Jaxx, ‘Red Alert’ (1999)

 

Ab und zu erfährt man ‘Beruhigendes’,
wie die Erfindung eines empfindlichen Fernhörers,
der das Surren der Propeller auf große Entfernungen hin registriert.
Und einige Monate später dann die Erfindung eines lautlosen Flugzeugs

– Walter Benjamin, ‘Theorien des deutschen Faschismus’ (1930)

 

First things first: waarom pessimisme?

Het simpele antwoord is: het ziet er niet goed uit. En dat is precies het probleem. Dat voor ons de toekomst nog een verslechtering kan zijn. Dat er een wij mogelijk is waarvoor het nog slechter kan gaan, een wij dat eerder nog in zekere (altijd onzekere) mate geïmmuniseerd was voor de ontvangende kanten van het geweld. Een wij als product van een voordeel dat nu wordt ingetrokken, vandaar het pessimisme. De wortel van het liberalisme en de stok van het fascisme. De stok van het liberalisme en de wortel van het fascisme. Dus begrijp ons goed: er zou geen pessimisme moeten zijn. Maar dat zou de afschaffing van de hiërarchisering van leven vergen, evenals de daarmee onlosmakelijk verbonden uitdrukking van leven in waarde. Want zolang die ons besturen, zijn wij vatbaar voor beloften, voor voordelen, voor optimisme.

Ja, de wapenfabrieken draaien op volle toeren. De experts zijn het eens, ze ratelen hun consensus af alsof het een kosmisch mandaat betreft. Overal stropdasmannetjes hitsig van de potentie van de algehele mobilisatie, van de accumulatie, en van het oproepen van jonge lijven waar Ze een uniform om hangen om toegang tot het vlees eronder te krijgen. Wat Ze ‘geopolitiek’ noemen is ons collectief gevangen zitten in het speekselschuim op de revers van de defensie-expert. Ja, dat is allemaal het geval, dat is de wereld. Maar dat is, denken wij, niet waarom we pessimistisch zouden moeten zijn, niet waarom we ons pessimisme moeten organiseren. Dat veronderstelt allemaal nog dat pessimisme nuttig is als anticipatie op verslechtering. Het veronderstelt nog een vasthouden, een reddingspoging, een schaapjes-op-het-droge poging, hoop op een ‘oppositieleider’ [en wacht, daar spreekt de oppositieleider, en hij zegt: Niets!]. Zulk pessimisme is een verdekt optimisme. Het is nog bereid iets uit te ruilen om iets uit te stellen. Het is nog chanteerbaar en omkoopbaar – als we nu hier wat procenten inleveren, daar wat minder toelaten, overal wat meer geweld acceptabel vinden, dan kunnen we deze show nog een beetje langer on the road houden. Minstens tot de volgende begrotingsronde. Even tijd gekocht voor nog een ronde rennen in de kraal. Het pessimisme dat stiekem uit is op redding is een hechting die de wond openhoudt, wat Lauren Berlant een cruel optimism noemde: een gehechtheid aan en een hoop op iets wat slecht voor ons is.[1] Politiek als één grote desinfectiemachine, een eindeloze hygiëneneurose. En linkse politiek als, helaas, de verleiding van de macht – als wij nu aan de knoppen zitten, dan kunnen we de pijn minstens verzachten, minstens ietsjes eerlijker verdelen. Alle politiek is een schandaal, maar linkse politiek is een omkoopschandaal.

 

Ons pessimisme, het pessimisme dat we zouden willen organiseren, is dus niet dit pessimisme, niet het moreel dilettantisme van het ‘Wat bezielt die rechtse kiezer toch?’ dat zich tegelijkertijd bewapent met het paternalistisch realisme dat er toch echt weer oorlog zou kunnen komen, en met het realisme dat er toch bestuurd moet worden, en dat dat alleen eerlijker, fatsoenlijker moet gebeuren. Wat wij willen is een pessimisme dat niet langer heimelijk uit is op zijn eigen einde binnen de liberale orde, een pessmisme dat niet langer hoopt dat het, zónder de eigendomsverhoudingen te wijzigen, geen reden meer voor pessimisme zal hebben.

Wil een daadwerkelijk georganiseerd wij aan haar Euro-witte, patriarchale identificatie, omvatting, afsluiting en beperking ontsnappen, dan kan dat alleen door pessimisme in praktijk te brengen en de strijd aan te gaan met optimisme, en dus vooral ook met ‘links’. Zoals Isabelle Stengers zegt: pas op voor je vijanden, maar ook voor je vrienden, altijd klaar om teleurgesteld te worden.[2]

Het is natuurlijk moeilijk werkelijk pessimisme te praktiseren. Als wij ons keukenkastje opendoen dan zijn we in die handeling optimistisch over het bestaan van de mok die in dat kastje zou moeten staan. We leven in een zee, golf na golf, van optimisme. In ieder ogenblik worden duizend vragen beantwoord, duizend beloften ingewilligd. Daar is op zich ook niets mis mee, maar het is niet de uitgang. Het houdt ons binnen de kraal, en dat is wat cruel optimism doet. Niet dat het voor iemand mogelijk zou zijn zich erbuiten te begeven, maar we zullen moeten leren, zo lang we moeten rennen, om pessimisme te praktiseren, om onze affectieve affirmatie op te schorten, in weerwil van de dagelijkse vraag alles uiteindelijk toch superieur te vinden.

Het absolute nulpunt van ons engagement is daarom de breuk met de eis ons te allen tijde affectief binnen de grenzen van het schandaal te begeven. De eis altijd nog het raamwerk vanwaaruit die eis voortkomt, en waarbinnen die eis überhaupt zinvol zou kunnen zijn, te verdedigen. À propos, hoe optimistisch van ons een ‘theorie’ te claimen! Maar is niet elke theorie een truc? Een gespotte kans en een poging om te overleven? We overleven, voor zo lang als we leven. En misschien vinden we manieren om het draaglijk te maken. Maar terwijl we overleven, kunnen/willen/moeten/zullen we op zoek naar de uitgang. En daarvoor is alleen pessimisme het adequate signaal. Dat het zo doorgaat, is de catastrofe. En dus: the music keeps on playin’ on and on. On and on! Als dreunen in een andere kamer.

Tegenover het rennen in de kraal staat het pessimisme van het te voet gaan (Lat. ped, ‘voet’, wortel van ‘pessimisme’). Het strompelend lopen in plaats van het rennen. Walter Benjamin leert bij Pierre Naville dat een georganiseerd pessimisme mogelijk is, als noch het domme bourgeois optimisme van de vooruitgang, noch een ongeorganiseerd anarchisme.[3] Dit is het voorstel: niemand kan claimen geheel en al buiten de kraal te bewegen, maar we kunnen proberen het rennen te weerstaan waar we kunnen, en in plaats daarvan te strompelen. De vroegste fabrieksarbeiders vonden het foot dragging al uit als vorm van georganiseerd pessimisme. Pessimisme is een vertragingstactiek, maar vertragen en weigeren gaat niet in je eentje – Bartleby is een collectief. Georganiseerd pessimisme begint bij de ademruimte die komt met het bevrijd worden van de zelfdwang nog iets als verdedigbaar, of zelfs als superieur, te ervaren. Ook die ademruimte vinden we alleen als we samen komen. We bevrijden ons daarmee van de mogelijkheid nog chantabel te zijn, nog gelokt en omgekocht te worden met een of andere belofte, of met de illusie nog enige tijd te kopen met het redelijke compromis, of met de esthetische verleiding van de volgende parvenu in moreel gewichtige zaken. Vanaf het moment waarop leven uitgedrukt wordt in en als waarde, zelfs als het maar ‘de moeite waard’ zou moeten zijn, zijn we omkoopbaar, vatbaar voor de verleiding hier de fabriekspijpen te laten roken en daar de lijken.

Dit pessimisme is op geen enkele manier een ‘ideologisch’ isme, en dat geeft het een eucumenische openheid die recht doet aan het feit dat vrijwel iedereen geacht wordt te rennen. En we zwelgen in inconsistentie. We zijn pessimistisch, maar we blijven eisen stellen, mogelijke en onmogelijke. We pakken elke incrementele vermindering van geweld, iedere reform grijpen we met beide handen aan, in het volle pessimisme dat daarmee nog niets gewonnen is, niets dichterbij komt. We organiseren ons pessimisme verder door ons rennen te modificeren en te saboteren. Door de uitgang te prefereren boven de vooruitgang. Door onze vertragingen te plannen, onze fricties en onze onderbrekingen, zodat we beginnen te zien dat, in een orde die door rennen bepaald wordt, we pas werkelijk in orde-loze levensvormen opgaan wanneer we fricties en onderbekingen zijn. Dit is waarom ‘accelerationisme’ zo’n afgrijselijk narcistische optie is, de valse hoop dat de kraal aan een teveel van zichzelf ten onder zou kunnen gaan en dat de Aarde ons daarna nog zou kunnen ontvangen. Nee. De revolutie is de noodrem.[4]

 

Maar er is voorbij deze acute kwestie nog een affirmatieve aanleiding om pessimistisch te willen zijn. Eén die ook geldt als uiteindelijk zou blijken dat er – zoals de liberalen volhouden – helemaal geen uitgang is. Dat de muziek helemaal niet uit een andere kamer komt, dat het altijd hetzelfde liedje zal blijven.

Niet alleen is de articulatie van pessimisme een veel gewichtiger aspect van het politieke leven dan het linkse optimisme van kritiek en oppositie toelaat, maar pessimisme benoemt ook een andere belichaming en bewoning van de Aarde. Een andere manier van bestaan op en met Aarde. Dus het kan zijn dat pessimisme een goede, ‘politieke’ strategie is: allereerst omdat het uitdrukking geeft aan woede, aan affectieve waarheid, omdat het onze affectieve hechtingen herordent, en meteen daar achteraan omdat we ons dan in elk geval bezig kunnen gaan houden met wie en wat nu eigenlijk onze vijand is, waarom die vijand macht over ons heeft en hoe we het leven van die vijand in het uitoefenen van die macht in elk geval zo zuur mogelijk kunnen maken. Hoe kunnen wij, in the belly of the beast, onszelf tot gif maken door vertragingen, fricties, onderbekingen te belichamen?

Maar dat alles, al die politieke manoeuvres, is nog steeds reactief en georiënteerd op de tegenstander. Het raakt nog niet aan wie en wat wij zelf willen worden, het deelt nog in de algehele mobilisatie. Zulk pessimisme is nog dat van een woedend kind dat eindelijk kan ervaren dat het ouderlijk gezag nergens op berust, dat de altijd ongelofelijke belofte van bescherming en bevestiging nooit waargemaakt zal worden. Voorbij patriarchaat en politiek, voorbij gezag en verzet, is een georganiseerd pessimisme een praktijk van toewijding, zorg, devotie, opoffering en liefde. We zijn pessimistisch wanneer we niets terugverwachten en ons ook niet bedrogen hoeven voelen als er niets komt. Wanneer we niet werken voor een beloning, voor een pay-out, voor een prijs, voor genoegdoening of zelfs rechtvaardigheid. Ook vrede is misschien nog een cruel optimism voor een bestaan dat op zijn hoogst een Bestand kan (be)tekenen.

Als we ons pessimisme organiseren, bestaan we niet langer met een reden op en met Aarde, om een zeker doel, maar met toewijding aan het Bestand dat bestaan kan zijn. On and on! Hoe meer van deze autopoëtische praktijken we in staat zijn uit te vinden – en het gaat hier ten diepste om religieuze praktijken –, hoe beter. Hoe pessimistischer, hoe minder teleurstelling. In onszelf, in elkaar, in de Aarde, in God. Niet omdat we leven om niet teleurgesteld te zijn of worden, maar omdat we alleen dan de anderen, waarmee wij in coalitie staan, niet hoeven te verwijten dat zij het geweld hebben laten gebeuren, dat zij ons niet hebben kunnen beschermen.

 

Deze twee kanten van ons pessimisme – aan de binnenkant als oriëntatie in het zoeken naar de uitgang en als rem op de vooruitgang, aan de buitenkant als altijd al bestaande praktijk van religieuze overgave – houden uiteindelijk in dat we gesteld staan voor een afgrijselijk, onvoorstelbaar vooruitzicht: we zullen winnen. Pessimisme, een goed georganiseerd pessimisme in de huidige wereld, is het grootst mogelijke enthousiasme in de wereld die komt. Dat we dat weten, dat we weten dat we zullen winnen, dat overheersing ieder moment in rook op kan gaan, dat het nergens op gegrond is, betekent dat we weten wat we nog zullen moeten doorstaan, dat de vrede van de nederlaag ons niet gegeven zal zijn. Dat was voor ons, voor de geëmancipeerden, niet de belofte, niet de dialectische tendens van de geschiedenis waarin wij ons een toekomst konden voorstellen. Maar ja, aan alles komt een eind. Ook, gelukkig, aan ons. Maar daarmee, evenals met het einde aan het optimisme van die Euro-witte fantasmagorie, is ons pessimisme nog niet begonnen. Het komt erop aan ons pessimisme te organiseren tot het einde aan toe.

 

Noten

[1] Berlant, L. 2011. Cruel Optimism, Durham: Duke University Press.

[2] Stengers, I. 2009. Au temps des catastrophes. Résister à la barbarie qui vient, Parijs: Les Empêcheurs de penser en rond/La Découverte, p. 172: “Dans le monde qui est le nôtre, il faut se méfier de ses ennemis, bien sûr, mais aussi de ses amis, toujours prêts à être ‘déçus’.”

[3] Benjamin, W. 2015. ‘Der Surrealismus. Die letzte Momentaufnahme der europäischen Intelligenz,’ in: Aufsätze, Essays, Vorträge. Gesammelte Schriften, Band II.1, Frankfurt/M.: Suhrkamp, pp. 295-310 (p. 308).

[4] Benjamin, W. 1974. Gesammelte Schriften. Band I.3, Frankfurt/M.: Suhrkamp, p. 1232.